verder schijnbaar ongevoelig voor de stenen ondergrond. Terwijl Bothari sluimerde, hield Cordelia nauwkeurig de netto toevloed aan speurders bij. Halverwege de middag berekende ze dat er ongeveer veertig mannen de grot in waren gegaan en niet meer te voorschijn waren gekomen.

Er werden twee mannen naar buiten gebracht op zweefbedden en in een heffer voor evacuatie van gewonden afgevoerd. Een lichtvlieger maakte een slechte landing op het drukke terrein, tuimelde de helling af en bleef tegen een boom hangen. Er ging een groot aantal mannen aan de slag om hem los te trekken, rechtop te zetten en te repareren. Toen de schemering inviel, waren er meer dan zestig mannen onder de grond verdwenen. Een hele compagnie weggelokt uit de hoofdstad, niet op jacht naar voortvluchtigen, niet beschikbaar om de geheimen van de KeiVei te achterhalen… Maar het was vast niet genoeg om echt enig verschil te maken. Het is een begin.

Cordelia, Bothari en Gregor glipten in de avondschemering de nis uit, lieten de ravijnen achter zich en baanden zich in stilte een weg door het bos. Het was bijna helemaal donker toen ze bij de rand van de bomen kwamen en op Kly’s pad stuitten. Toen ze de bergrug overstaken die de rand van de vallei vormde, keek Cordelia achterom. Het terrein bij de ingang van de grot werd gemarkeerd door zoeklichten, die door de mist omhoogprikten. Lichtvliegers vlogen met een jankend geluid af en aan.

Ze lieten zich over de bergrug zakken en gleden langs de helling naar beneden die haar bijna de das om had gedaan toen ze hem twee dagen geleden moest beklimmen, hangend aan de stijgbeugel van Rose. Minstens vijf kilometer verderop op het pad, in een rotsachtig gebied met enkel lage begroeiing, zonder bomen, bleef Bothari abrupt staan. ‘Sst. Mevrouw, luister.’

Stemmen. Mannenstemmen, niet ver weg, maar vreemd hol klinkend. Cordelia tuurde ingespannen in het donker, maar er bewogen geen lichtjes. Er bewoog niets. Ze gingen gehurkt naast het pad zitten en spanden hun zintuigen in.

Bothari hield zijn hoofd schuin en sloop weg, achter het geluid aan. Even later volgden Cordelia en Gregor hem voorzichtig. Ze vond Bothari geknield bij een gegroefde, aan het oppervlak liggende steenformatie. Hij wenkte haar naderbij. ‘Het is een luchtgat,’ fluisterde hij. ‘Luister maar.’ De stemmen waren nu veel duidelijker: felle intoneringen, kwade keelklanken, afgewisseld met gevloek in twee of drie talen.

‘Goddomme, ik weet zeker dat we bij die derde splitsing naar links zijn gegaan.’

‘Dat was niet de derde splitsing, dat was de vierde.’

‘We zijn het beekje opnieuw overgestoken.’

‘Dat was niet hetzelfde klotebeekje, sabaki! ‘Merde. Perdu!’

‘Luitenant, u bent een idioot!’

‘Korporaal, u gaat te ver!’

‘Deze koude lamp gaat geen uur meer mee. Kijk maar, hij wordt zwakker.’

‘Schud hem dan niet, debiel, als hij feller brandt, gaat hij eerder op.’

‘Geef terug!’

Bothari’s tanden blonken in de duisternis. Het was de eerste glimlach die Cordelia sinds maanden op zijn gezicht had gezien. Zwijgend salueerde hij naar haar. Ze slopen zachtjes weg, de nachtelijke kou van het Dendarii-gebergte in.

Terug op het pad zuchtte Bothari diep. ‘Had ik maar een granaat om in dat gat te laten vallen. Dan zouden hun opsporingspatrouilles vandaag over een week nog op elkaar lopen te schieten.’

DERTIEN

Vier uur later doemde op het nachtelijke pad het kenmerkende zwart-met-witte paard op uit de duisternis. Kly was een schaduw op zijn rug, maar zijn zware profiel en gedeukte hoed waren onmiddellijk herkenbaar.

‘Bothari!’ De naam klonk als een zucht uit Kly’s mond. ‘We leven nog. Bij Gods genade.’

Bothari’s stem was vlak. ‘Wat is er met u gebeurd, majoor?’

‘Ik liep bijna tegen een van Vordarians pelotons aan bij een blokhut waar ik post moest bezorgen. Ze proberen daadwerkelijk om deze heuvels huis voor huis uit te kammen. Iedereen die ze ontmoeten krijgt snel- penta toegediend. Ze moeten dat spul wel met vaten tegelijk aanvoeren.’

‘We verwachtten je gisteravond terug,’ zei Cordelia. Ze probeerde haar toon niet te beschuldigend te doen klinken.

De vilten hoed wipte op en neer toen Kly haar met een mat knikje begroette. ‘Dat zou ik ook geweest zijn, als die verdomde patrouille van Vordarian er niet was geweest. Ik durfde niet het risico te lopen dat ze me zouden ondervragen. Ik ben een dag en een nacht bezig geweest ze te ontlopen. Heb de man van mijn nichtje naar jullie gestuurd. Maar toen hij vanochtend bij mijn huis aankwam, wemelde het daar van Vordarians mannen. Ik dacht dat de zaak verloren was. Maar toen ze er bij het vallen van de avond nog steeds waren, kreeg ik weer hoop. Ze zouden niet naar jullie blijven zoeken als ze jullie hadden gevonden. Ik dacht dat ik maar beter hierheen kon komen om zelf te gaan zoeken. Dit is meer dan ik had durven hopen.’

Kly draaide zijn paard om in de richting waar hij vandaan was gekomen. ‘Hier, sergeant, zet de jongen er maar op.’

‘Ik kan hem wel dragen. Ik denk dat u mevrouw beter een lift kunt geven. Ze heeft het zo’n beetje gehad.’

Dat was maar al te waar. Het was een teken van Cordelia’s uitputting dat ze bereidwillig naar Kly’s paard toe liep. Bothari en Kly hesen haar samen aan boord, schrijlings op het warme lijf van het gevlekte paard. Ze gingen op pad, en Cordelia hield zich vast aan de jas van de postbode.

‘Wat is er met jullie gebeurd?’ vroeg Kly op zijn beurt. Cordelia liet Bothari antwoorden, in zijn korte zinnen die nog korter werden door de last die hij meetorste, want hij droeg Gregor op zijn rug. Toen hij vertelde van de mannen die ze door het luchtgat hadden gehoord, stootte Kly een lach uit en sloeg toen een hand voor zijn mond. ‘Het zal weken duren voordat ze daar weer uit zijn. Goed werk, sergeant!’

‘Het was vrouwe Vorkosigans idee.’

‘O?’ Kly draaide zich om om over zijn schouder naar Cordelia te kijken, die zich vermoeid aan hem vastklampte.

‘Aral en Pjotr leken allebei te denken dat een afleidingsmanoeuvre de moeite waard was,’ verklaarde Cordelia. ‘Ik heb begrepen dat Vordarian beperkte middelen en mankracht heeft.’

‘U denkt als een soldaat, mevrouw.’ Kly klonk goedkeurend. Cordelia fronste vol afkeer haar voorhoofd. Wat een afschuwelijk compliment. Het laatste dat ze wilde was om te gaan denken als een soldaat, om hun spel volgens hun regels te spelen. Maar het hallucinaire militaire wereldbeeld was vreselijk besmettelijk, als je er zo in ondergedompeld werd als zij nu. Hoe lang kan ik blijven watertrappelen’!1 Kly liet hen nog eens twee uur door de nacht lopen, over onbekende paden. In de diepe duisternis voorafgaand aan de dageraad kwamen ze bij een soort hut of huis aan. Het leek op dezelfde manier te zijn gebouwd als dat van Kly, maar het was groter, met aangebouwde kamers, waar opnieuw kamers aan waren gebouwd. In een raam brandde een klein vlammetje, een of andere zelfgemaakte kaars van vet. Een oude vrouw in een nachtjapon en een jasje, met haar grijze haar in een vlecht op haar rug, kwam naar de deur en wenkte hen naar binnen. Een andere oude man — maar jonger dan Kly — nam de paarden mee naar een schuurtje. Kly maakte aanstalten om naar binnen te gaan. ‘Is liet hier veilig?’ vroeg Cordelia duizelig. Waar is hier? Kly haalde zijn schouders op. ‘Ze hebben hier eergisteren gezocht.

Voordat ik mijn neef op pad heb gestuurd. Ze hebben hier niets gevonden.’

De oude vrouw snoof korzelig bij de herinnering. ‘Met die grotten en alle nog ongecontroleerde boerderijen en het meer, zal het wel een tijdje duren voordat ze alles voor een tweede keer komen nakijken. Ze zoeken nog steeds de bodem van het meer af, heb ik gehoord, ze hebben allerlei apparatuur laten overvliegen. Het is hier net zo veilig als ergens anders.’ Hij liep achter zijn paard aan. Dat betekende: net zo onveilig als ergens anders. Bothari was zijn laarzen al aan het uittrekken. Zijn voeten moesten er wel slecht aan toe zijn. De hare waren kapot, haar sloffen aan flarden gelopen, en van Gregors lappenschoenen was niets meer over. Ze had zich nog nooit zo aan het eind van haar Latijn gevoeld, moe tot op het bot, tot in haar bloed, hoewel ze vroeger veel langere voettochten had gemaakt. Het was alsof haar afgebroken zwangerschap het leven zelf uit haar had doen weglopen, om het door te geven aan een ander. Ze liet zichzelf meevoeren, nam brood, kaas en melk in ontvangst

Вы читаете De planeet Barrayar
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату