leggen, maar zei toen dat het te ingewikkeld was.’
Ze fronste haar wenkbrauwen en peinsde over de mogelijkheden. Ze had wel wat ervaring met grotten opgedaan tijdens haar opleiding van de Verkenning, genoeg om te begrijpen wat het begrip ‘respect voor de gevaren’ betekende. Spleten, dieptes, barsten, labyrintische zijgangen… plus, hier, het onverwachte rijzen en dalen van water, iets dat op Kolonie Beta geen rol had gespeeld. Het had gisteravond geregend.
Aan sensoren had je niet veel om een verdwaalde grotverkenner te vinden. En sensoren van wie? Als het stelsel zo uitgebreid was als Kly had gesuggereerd, konden er honderden zoekers in verdwijnen… Haar frons veranderde langzaam in een glimlach. ‘Sergeant, laten we vannacht hier gaan slapen.’
Gregor vond de grot prachtig, vooral nadat Cordelia hem de geschiedenis van de plek had verteld. Hij rende rond door de spelonk terwijl hij fluisterend de geluiden van wapens nabootste, zoals: ‘Zzzt, zzzt, zzzt!’, klom alle nissen in en uit en probeerde de grove woorden die in de muren waren gekrast uit te spreken. Bothari maakte een klein vuur in de kuil en legde een slaapzak neer voor Gregor en Cordelia; zelf nam hij de nachtwacht. Cordelia legde een tweede slaapzak, die om wat versnaperingen voor onderweg en proviand was gerold, in een handzame bundel bij de ingang. Ze schikte het zwarte uniformjasje met de naam vorkosigan, a. erop artistiek in een nis, alsof het was gebruikt om op te zitten en iemands dijen te beschermen tegen de koude steen, en vervolgens was vergeten toen diegene was opgestaan. Ten slotte bracht Bothari hun kreupele en onbruikbare paarden naar de grot, gezadeld en getuigd, en bond hen net buiten de ingang vast. Cordelia kwam uit de breedste gang te voorschijn, waarin ze een kwart kilometer verderop een bijna uitgeputte koude lamp had laten vallen, boven een met een stuk touw overspannen klip van tien meter hoog. Het touw was van natuurlijke vezels, en heel oud en breekbaar. Ze had ervoor gekozen het niet uit te testen.
‘Ik begrijp het niet helemaal, mevrouw,’ zei Bothari. ‘Met de paarden voor de ingang zal iedereen die ons komt zoeken de grot onmiddellijk vinden en precies weten waar we heen zijn gegaan.’
‘Deze plek zullen ze wel vinden,’ zei Cordelia. ‘Weten waar we heen zijn gegaan, nee. Want zonder Kly is er geen sprake van dat ik Gregor meeneem dit labyrint in. Maar de beste manier om de indruk te wekken dat we hier zijn geweest, is om hier daadwerkelijk een tijdje te bivakkeren.’
Eindelijk lichtten de doffe ogen van Bothari begrijpend op terwijl hij om zich heen keek naar de vijf zwarte ingangen op hun verschillende niveaus. ‘Ah!’
‘Dat betekent dat we ook een echte schuilplaats moeten hebben. Ergens in het bos, vanwaar we kunnen doorsteken naar het pad waarlangs Kly ons gisteren hier heeft gebracht. Ik wou dat we dat bij daglicht hadden gedaan.’
‘Ik begrijp wat u bedoelt, mevrouw. Ik zal gaan zoeken.’
‘Graag, sergeant.’
Hij pakte hun bundeltje voor onderweg op en verdween in het dichte bos. Cordelia stopte Gregor in de slaapzak en ging toen buiten zitten, op de rotsen boven de ingang van de grot, om de wacht te houden. Ze zag de vallei, die zich grijs uitstrekte onder de boomtoppen, en kon het dak van Kly’s blokhut onderscheiden. Er kwam geen rook uit de schoorsteen. Onder die steenmassa zou geen enkele thermische sensor van een lange afstand hun nieuwe vuur vinden, hoewel de geur ervan in de koude lucht hing, ruikbaar voor neuzen in de omgeving. Ze zocht de hemel af naar bewegende lichtjes totdat de sterren waterige vlekken in haar ogen waren.
Bothari kwam na een hele tijd terug. ‘Ik heb een plek. Zullen we nu verkassen?’
‘Nog niet. Kly kan nog komen opdagen.’
‘O, ja.’ De inspanningen van de avond hadden de zure vermoeidheid slechts gedeeltelijk uit haar spieren gewarmd. Ze liet Bothari als een wakende waterspuwer in het licht van de sterren achter op de aardlaag van kalksteen en kroop bij Gregor in de slaapzak. Na enige tijd viel ze in slaap.
Ze werd wakker toen het grijze licht van de vroege ochtend de ingang van de spelonk tot een oplichtend mistig ovaal maakte. Bothari maakte warme thee en ze deelden koude hompen brood dat over was van de vorige avond en knabbelden op gedroogd fruit. ‘Ik hou nog wel een tijdje langer de wacht,’ bood Bothari aan. ‘Ik kan toch niet zo goed slapen zonder mijn medicatie.’
‘Medicatie?’ vroeg Cordelia.
‘ja, ik heb mijn pillen op Vorkosigan Surleau laten liggen. Ik voel dat de stof uit mijn systeem verdwijnt. Alles lijkt scherper.’ Cordelia spoelde een plotseling erg groot stuk brood weg met een slok warme thee. Maar waren zijn psychoactieve medicijnen werkelijk therapeutisch, of hadden ze alleen een politiek wenselijk effect? ‘Laat het me weten als je er problemen van ondervindt, sergeant,’ zei ze voorzichtig.
‘Tot nu toe niet. Behalve dat het moeilijker wordt om te slapen. Ze onderdrukken dromen.’ Hij pakte zijn thee en wandelde terug naar zijn post.
Cordelia weerhield zich er bewust van om hun kampeerplek op te ruimen. Ze nam Gregor wel mee naar het dichtstbijzijnde stroompje zodat ze zich konden wassen. Ze begonnen in elk geval een authentiek bergvolkaroma te krijgen. Ze gingen terug naar de spelonk, waar Cordelia een tijdje uitrustte op de slaapzak. Ze moest er zo meteen op aandringen Bothari af te lossen. Kom op, Kly…
De gespannen, zachte stem van Bothari weergalmde door de spelonk.
‘Mevrouw. Sire. Tijd om te gaan.’
‘Kly?’
‘Nee.’
Cordelia rolde zich overeind, schopte het van tevoren klaargemaakte bergje zand over de laatste kooltjes van hun vuur, pakte Gregor beet en duwde hem de grot uit. Hij zag er plotseling bang en bleek uit. Bothari trok de hoofdstellen van de paarden, liet ze los en gooide de tuigen op een hoop met de zadels. Cordelia trok zichzelf omhoog naast de grot en wierp een snelle blik over de boomtoppen. Voor de blokhut van Kly was een vlieger geland. Twee soldaten in zwarte uniformen liepen rechts en links ervan in cirkels. Een derde verdween onder het dak van de veranda. Zacht en vertraagd door de afstand klonk de knal van Kly’s voordeur die werd opengetrapt. Alleen soldaten, geen mensen uit de bergen als gidsen of gevangenen in die vlieger. Geen spoor van Kly.
Ze gingen op een sukkeldrafje het bos in; Bothari had Gregor op zijn rug gehesen. Rose maakte aanstalten hen te volgen, en Cordelia draaide zich om, zwaaide met haar armen en fluisterde verwoed: ‘Nee! Ga weg, stom beest!’ om haar weg te jagen. Rose aarzelde en draaide zich toen om om bij haar kreupele metgezel te blijven. Ze renden gelijkmatig, niet in paniek. Bothari had zijn route helemaal uitgestippeld en maakte gebruik van beschutting biedende rotsen en bomen en door water uitgesleten treden. Ze klauterden omhoog, naar beneden, omhoog, maar net toen ze dacht dat haar longen zouden barsten en hun achtervolgers hen wel in de gaten moesten krijgen, verdween Bothari ergens in een steile rotswand. ‘Hier, mevrouw!’
Hij had een smalle horizontale spleet in de rotsen gevonden, een halve meter hoog en drie meter diep. Ze kroop achter hem aan naar binnen en ontdekte dat de nis aan alle kanten was omgeven door massief rotsgesteente, behalve aan de voorkant, en de ingang was bijna geblokkeerd door gevallen stenen. Hun slaapzak en proviand wachtten op hen.
‘Geen wonder,’ bracht Cordelia hijgend uit, ‘dat de Cetagandanen het hier moeilijk hadden.’ Een thermische sensor zou recht naar binnen gericht moeten worden om hen te ontdekken, vanaf een punt twintig meter in de lucht boven het ravijn. Het wemelde hier van gelijksoortige spleten.
‘Het is nog mooier.’ Bothari trok een antieke verrekijker, meegepikt uit Kly’s blokhut, uit hun slaapzak. ‘We kunnen ze zien.’ De verrekijker bestond slechts uit twee kokers met schuivende glazen lenzen, zuiver passieve lichtverzamelaars. Ze zouden wel dateren uit de tijd van de Afzondering. De vergroting stelde naar de huidige maatstaven niet veel voor; hij had geen ultraviolet- of infraroodversterking, geen puls om afstand te meten… geen accu waaruit meetbare energie weglekte. Als ze plat op haar buik ging liggen, met haar kin in het steengruis, kon Cordelia een glimp opvangen van de ingang van de spelonk in de verte, op de helling die oprees achter het ravijn en een messcherpe bergrug. Toen ze zei: ‘Nu moeten we heel stil zijn’, kroop de bleke Gregor in elkaar.
Eindelijk vonden de in het zwart geklede speurders de paarden, maar het had ze een eeuwigheid gekost. Toen vonden ze de ingang van de grot. De kleine figuurtjes gebaarden opgewonden naar elkaar, renden in en uit en riepen de vlieger op, die met veel gekraak van struikgewas voor de ingang landde. Er gingen vier mannen naar binnen; ten langen leste kwam er weer een naar buiten. Enige tijd later landde er een tweede vlieger. Toen arriveerde er een hefbus, die een hele patrouille uitbraakte. De mond van de berg at hen allemaal op. Er kwam nog een hefbus, en mannen installeerden lampen, een veldgenerator en communicatieverbindingen.
Cordelia maakte voor Gregor een nestje van de slaapzak en gaf hem kleine versnaperingen te eten, en slokjes uit hun waterfles. Bothari strekte zich achter in de nis uit met de dunste deken onder zijn hoofd gevouwen,