door de deur te hebben gevoerd met een of andere bewaker. Cordelia hield Ivan steviger tegen zich aan en trok haar jasje over hem heen om zoveel mogelijk warmte met hem te delen. Gelukkig had hij rustig geslapen gedurende hun tochtje van een paar minuten van het verlaten gebouw hierheen. Even later kwam Bothari terug en wenkte hen dat ze hem moesten volgen.
Ze liepen een ingang door die bijna een stenen tunnel leek, met smalle spleten in de muur en daarboven om de halve meter een gat. ‘Om het te verdedigen, vroeger,’ fluisterde Kodelka, en Droesjnakovi knikte begrijpend. Maar vanavond wachtten hun geen pijlen of kokende olie. Een man die net zo lang was als Bothari, maar breder, deed de deur achter hen weer op slot.
Ze kwamen in een grote, schemerige kamer die was verbouwd tot een soort bar annex eetzaal. Er zaten alleen twee mistroostig kijkende vrouwen in peignoir en een man die met zijn hoofd op de tafel lag te snurken. Zoals gewoonlijk brandden er kolen in een extravagante open haard.
Ze hadden een gids, of gastvrouw. Een magere vrouw wenkte hen zwijgend naar de trap. Vijftien jaar geleden, of zelfs tien jaar geleden nog, had ze misschien een langbenige arendsachtige aanblik geboden, maar nu was ze knokig en verwelkt, en onflatteus gekleed in een opzichtige magenta peignoir met afhangende ruches die haar eigen droefheid leken te weerspiegelen. Bothari pakte vrouwe Vorpatril op en droeg haar de steile trap op. Kodelka keek slecht op zijn gemak om zich heen en leek enigszins op te fleuren toen hij een bepaald iemand niet zag. De vrouw nam hen mee naar een kamer aan de gang van de eerste verdieping. ‘Verschoon de lakens,’ mompelde Bothari, en de vrouw knikte en verdween. Bothari zette de uitgeputte vrouwe Vorpatril niet neer. De vrouw kwam na een paar minuten terug, rukte het gekreukelde beddengoed van het bed en verving het voor frisse lakens. Bothari legde vrouwe Vorpatril in bed en stapte naar achteren. Cordelia legde de slapende baby in haar arm en vrouwe Vorpatril slaagde erin haar een dankbaar knikje te geven.
De… huishoudster, zo besloot Cordelia dat ze haar in gedachten zou noemen, keek met een sprankje interesse naar de baby. ‘Dat is een jonkie. Grote jongen, he?’ Haar stem werd voorzichtig kirrend. ‘Twee weken oud,’ beweerde Bothari op afwerende toon. De vrouw snoof en zette haar handen in haar zij. ‘Ik speel weleens voor vroedvrouw, Bothari. Twee uur komt er dichter bij.’ Bothari wierp Cordelia een vreemde blik toe, bijna angstig. De vrouw des huizes stak een hand op om zijn frons te verdrijven. ‘Ik vind alles best.’
‘We moeten haar laten slapen,’ zei Bothari, ‘totdat we zeker weten dat ze niet gaat bloeden.’
‘Ja, maar niet alleen,’ zei Cordelia. ‘Voor het geval ze gedesorienteerd wakker wordt vanwege de vreemde plek.’ Over vreemd gesproken, Cordelia vermoedde dat deze plek ronduit een andere wereld was voor de Vor- vrouw.
‘Ik blijf wel een tijdje bij haar zitten,’ bood Droesjnakovi aan. Ze keek argwanend naar de huishoudster, die zich blijkbaar te ver naar de baby overboog naar haar smaak. Cordelia dacht niet dat Droe zich voor de gek liet houden door Kodelka’s voorwendsel dat ze in een soort museum terecht waren gekomen. En vrouwe Vorpatril zou dat evenmin doen, als ze lang genoeg had uitgerust om bij haar positieven te komen.
Droesjnakovi liet zich in een sjofele gecapitonneerde leunstoel vallen en trok haar neus op vanwege de muffe lucht die eraf kwam. De anderen verlieten de kamer. Kodelka ging op zoek naar wat er in dit oude gebouw dienst deed als wc en zou daarna proberen wat te eten voor hen te kopen. Een lichte geur die er hing, deed Cordelia vermoeden dat de karavanserai niet was aangesloten op de gemeentelijke riolering. Er was ook geen centrale verwarming. Toen Bothari naar haar fronste, maakte de huishoudster zich uit de voeten. Aan het einde van de gang stonden een sofa, een paar stoelen en een lage tafel, verlicht door een lamp met een rode kap die op batterijen werkte. Vermoeid gingen Bothari en Cordelia daar zitten. Nu de druk even van de ketel was en hij niet tegen de spanning hoefde te vechten, zag Bothari er uitgeput uit. Cordelia had geen idee hoe ze er zelf uitzag, maar ze wist zeker dat ze niet op haar best was. ‘Hebben ze hoeren op Kolonie Beta?’ vroeg Bothari plotseling. Cordelia onderdrukte haar verbijstering. Zijn stem was zo moe dat de vraag bijna achteloos klonk, ware het niet dat Bothari nooit zomaar een praatje aanknoopte. In hoeverre hadden de gewelddadige gebeurtenissen van vanavond zijn wankele evenwicht verstoord, zijn individuele grenzen overschreden? ‘Nou… we hebben de OEPs’en,’ antwoordde ze behoedzaam. ‘Ik neem aan dat die ongeveer dezelfde functie binnen de samenleving vervullen.’
‘De oepsen?’
‘Officieel erkende praktijkgerichte sextherapeuten. Je moet het examen afleggen dat de regering opstelt en een vergunning aanvragen. Je moet op z’n minst een toegevoegde graad in de psychotherapie hebben. Maar het verschil is dat alle drie de seksen het beroep uitoefenen. De hermafrodieten verdienen het meest, ze zijn heel populair bij de toeristen. Het is geen… geen beroep met een hoge sociale status, maar het zijn ook geen paria’s. Ik geloof niet dat we paria’s hebben op Kolonie Beta, het houdt bij ons ongeveer op bij de lagere middenstand. Het is…’ — ze zweeg even en deed haar best een culturele vertaling te verzinnen — ‘een beetje zoals wanneer je kapper bent, op Barrayar. Je verleent een persoonlijke dienst die aan professionele normen voldoet, met wat eigen inbreng en artisticiteit.’
Ze was er werkelijk in geslaagd Bothari hooglijk te verbazen, ongetwijfeld voor het eerst. ‘Alleen Betanen kunnen bedenken dat je daarvoor aan de universiteit gestudeerd moet hebben… Huren vrouwen ze ook in?’
‘Jazeker. En stellen. Er wordt meer de nadruk gelegd op het… het leerelement.’
Hij schudde zijn hoofd en aarzelde. Hij wierp haar een zijdelingse blik toe. ‘Mijn moeder was een hoer.’ Zijn toon was eigenaardig afstandelijk. Hij wachtte af.
‘Zoiets… had ik al min of meer begrepen.’
‘Ik weet niet waarom ze me niet heeft geaborteerd. Dat had ze kunnen doen, want dat deed ze bij anderen ook, net als vroedvrouw spelen. Misschien dacht ze aan haar oude dag. Ze verkocht me aan haar klanten.’
Cordelia verslikte zich. ‘Dat zou niet toegestaan zijn, op Kolonie Beta.’
‘Ik kan me niet veel van die tijd herinneren. Ik ben weggelopen toen ik twaalf was, toen ik groot genoeg was geworden om die verdomde klanten van haar in elkaar te slaan. Heb rondgehangen met de bendes tot ik zestien was en kon doorgaan voor achttien, en toen heb ik me het leger in gelogen. Toen was ik hier weg.’ Zijn handpalmen gleden over elkaar om aan te geven hoe soepel en snel zijn ontsnapping was geweest.
‘Het leger moet wel de hemel hebben geleken, in vergelijking daar mee.’
‘Totdat ik Vorrutyer ontmoette.’ Hij keek vaag om zich heen. ‘Er waren hier vroeger meer mensen. Het is nu bijna uitgestorven.’ Zijn stem werd bespiegelend. ‘Er is een groot deel van mijn leven waar ik me niet veel van herinner. Het is alsof ik… overal gaten heb. Maar er zijn ook dingen die ik wel wil maar niet kan vergeten.’ Ze was niet van plan te vragen: welke dingen? Maar met een keelgeluid beduidde ze dat ze luisterde.
‘Ik weet niet wie mijn vader was. Een bastaardkind zijn is hier bijna net zo erg als een mutant zijn.’
‘ “Bastaard” wordt gebruikt als een negatieve beschrijving van een persoonlijkheid, maar het heeft niet echt een objectieve betekenis in de Betaanse context. Kinderen die zijn geboren zonder vergunning zijn niet hetzelfde, en die zijn zo zeldzaam dat ze van geval tot geval worden bekeken.’
Tot haar heimelijke opluchting kwam Kodelka ongeveer op dat moment terug, met echte, verse broodjes kaas en flesjes bier. Cordelia was dankbaar voor het bier, want ze vertrouwde het water hier niet. Ze spoelde haar eerste hap weg met een flinke slok en zei: ‘Ko, we moeten onze strategie herzien.’
Elij ging onhandig naast haar zitten en luisterde ernstig. ‘Ja?’
‘Het is duidelijk dat we vrouwe Vorpatril en de baby niet mee kunnen nemen. En we kunnen haar ook niet hier laten. We hebben vijf lijken en een brandende grondmobiel achtergelaten voor de veiligheidsdienst van Vordarian. Ze zullen deze buurt grondig gaan uitkammen. Maar voor korte tijd zullen ze nog op zoek zijn naar een zeer zwangere vrouw. Dat geeft ons een beetje tijd. We moeten uit elkaar gaan.’ Hij vulde een moment van aarzeling met een hap van zijn broodje. ‘Gaat u dan met haar mee, mevrouw?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik moet mee met het team dat naar de residentie gaat. Al is het maar omdat ik de enige ben die kan zeggen: dit is onmogelijk, het is tijd om het op te geven. Droe is absoluut onmisbaar, en ik heb Bothari nodig.’
Hij perste zijn lippen verbitterd op elkaar. ‘Dan hou ik u in elk geval niet op.’
‘Ik kies je niet op louter negatieve gronden hiervoor uit,’ zei ze scherp. ‘Jouw vindingrijkheid heeft ons in Vorbarr Sultana gebracht. Ik denk dat die vrouwe Vorpatril er weer uit kan krijgen. Jij bent haar beste kans.’
‘Maar het geeft me het gevoel dat u naar het gevaar toe gaat, en ik ervoor wegren.’
‘Een gevaarlijke illusie. Ko, denk eens na. Als die griezels van Vordarian haar weer te pakken krijgen, zullen