gaan deze ladder op, tussen de muren. Die is later pas toegevoegd, er is niet veel ruimte.’
Dit bleek een understatement te zijn. Cordelia hield haar adem in en klom achter haar aan, platgedrukt tussen twee muren; ze probeerde niet per ongeluk ergens tegenaan te stoten. De ladder was, uiteraard, van hout. Haar hoofd bonsde van uitputting en adrenaline. In gedachten mat ze de doorsnede. Het zou nog moeilijk worden om de kunstmatige baarmoeder deze ladder af te krijgen. Ze hield zichzelf streng voor dat ze positief moest denken, en besloot toen dat dit al heel positief was.
Boven haar stapte Droe opzij op een of andere smalle rand, niet meer dan een plank. Toen Cordelia ter hoogte van haar was aangekomen, gebaarde ze ‘stop’ en deed haar handlamp uit. Droe raakte een of ander geluidloos vergrendelingsmechanisme aan, en voor hen zwaaide een muurpaneel naar buiten. Het was duidelijk dat alles tot aan Ezars dood goed geolied was gehouden.
Ze keken in de slaapkamer van de oude keizer. Ze hadden verwacht dat die leeg zou zijn. Droe opende haar mond in een stemloze O van ontzetting en afschuw.
Ezars enorme, oude, met snijwerk versierde houten bed, het bed waar hij verdorie in was gestorven, werd beslapen. Een getemperde lamp, gedimd tot een oranje gloed, wierp licht en schaduw over twee met ontbloot bovenlijf slapende gedaantes. Zelfs vanuit dit onvoordelige gezichtspunt herkende Cordelia ogenblikkelijk het schotelvormige gezicht en de snor van Vidal Vordarian. Hij lag languit schuin over vier vijfde van het bed, met zijn zware arm bezitterig over prinses Kareen geslagen. Haar donkere haar viel over het kussen. Ze sliep opgerold tot een strakke, kleine bal in de bovenhoek van het bed, met haar gezicht naar buiten en haar witte armen om haar borst geslagen; nog iets verder en ze zou eruit vallen.
‘Ze is naar hem overgelopen,’ fluisterde Droesjnakovi, en haar stem beefde van verdriet en afkeer.
‘Als je mij kunt uitleggen wat ze volgens jou op dit moment voor machtsbasis heeft om tegenstand aan die man te bieden, wil ik dat graag horen,’ zei Cordelia vinnig. ‘Wat verwacht je van haar, dat ze zich uit een raam werpt om een lot erger dan de dood te ontlopen? Ze heeft het lot erger dan de dood gekend met Serg, ik denk niet dat ze zich daar nog erg druk over maakt.’
‘Maar als wc hier eerder waren geweest, had ik… dan hadden we haar misschien kunnen redden.’
‘Dat kan misschien nog steeds.’
‘Maar ze is echt overgelopen!’
‘Liegen mensen in hun slaap?’ vroeg Cordelia. Toen ze Droe verward zag kijken, legde ze uit wat ze bedoelde. ‘Ik vond niet dat ze eruitzag als een minnares. Ze lag in bed als een gevangene, fk heb beloofd dat we zouden proberen haar mee te nemen, en dat zullen we ook.’
‘Dan zullen we meer bewaakte gangen door moeten,’ waarschuwde Droesjnakovi.
‘Er zit niets anders op. Als we wachten, wordt iedereen hier zo dadelijk wakker en dan komen we nog meer mensen tegen.’
‘De dienst in de keuken begint precies op dit ogenblik,’ zei Droe met een zucht. ‘Ik ging er af en toe langs voor koffie en warm gebak.’ Helaas kon een overvalteam het werk niet onderbreken voor een ontbijt. Dit was het. Gaan of niet gaan? Was het moed of domheid die haar verder dreef? Het kon geen moed zijn, want ze was misselijk van angst, dezelfde warme, zure misselijkheid die ze tijdens de Escobar-oorlog had gevoeld vlak voor ze een gevecht in ging. Haar bekendheid met het gevoel hielp niet.
Weer de smalle ladder op. Het tweede paneel zwaaide open in het privekantoor van de vroegere keizer. Tot Cordelia’s opluchting was het hier nog donker en werd de ruimte niet gebruikt; niets was aangeraakt sinds de kamer was opgeruimd en afgesloten na de dood van Ezar, afgelopen voorjaar. Zijn companeel, van waaruit hij door geen enkele beveiliging werd gehinderd, was losgekoppeld, ontdaan van geheimen en net zo dood als zijn eigenaar. De ramen waren nog donker, want de dageraad was laat, zo in de winter.
Ko’s stok sloeg tegen Cordelia’s kuit toen ze door de kamer liep. Het was een raar gezicht, hij was te duidelijk als een zwaard aan haar middel bevestigd. Op een bureau in het kantoor stond een groot antiek dienblad met een platte schaal van aardewerk erop, een typisch voorbeeld van de snuisterijen waar de residentie vol mee stond. Cordelia legde de stok op het blad en tilde dat plechtig op, zoals een bediende zou doen.
Droesjnakovi knikte goedkeurend. ‘Draag hem halverwege uw middel en uw borst,’ fluisterde ze. ‘En hou uw ruggengraat recht, dat zeiden ze altijd tegen mij.’
Cordelia knikte. Ze sloten het paneel achter hen, rechtten hun rug en liepen de onderste gang van de noordelijke vleugel op. Twee residentiele vrouwelijke bediendes en een beveiligingsman. Op het eerste gezicht zagen ze er volkomen natuurlijk uit in deze omgeving, zelfs in deze roerige tijden. Een korporaal van de garde die onder aan de Kleine Trap aan het westelijke uiteinde van de gang op wacht stond, sprong in de houding toen hij Bothari’s insignes van de KeiVei en van zijn rang zag; ze salueerden naar elkaar. Ze waren bijna uit het gezicht verdwenen in de kromming van de trap voordat hij opnieuw keek, deze keer aandachtiger. Cordelia dwong zichzelf om niet in paniek te raken en het op een lopen te zetten. Een subtiele misleiding: de twee vrouwen konden geen bedreiging vormen, want ze werden al bewaakt. Dat hun bewaker de bedreiging zou kunnen zijn, zou de korporaal nog minutenlang kunnen ontgaan. Ze liepen de bovenste gang in. Daar. Achter die deur bewaarde Vordarian, volgens de rapporten van de loyalisten, de in beslag genomen replicator. Vlak onder zijn neus. Misschien als een menselijk schild; elk explosief dat op Vordarians vertrekken geworpen zou worden, zou de kleine Miles ook treffen. Maar dacht de Barrayaraan eigenlijk wel aan haar beschadigde kind als menselijk?
Voor die deur stond opnieuw een bewaker. Hij keek argwanend naar hen, met zijn hand aan zijn wapen. Cordelia en Droesjnakovi liepen langs hem zonder op of om te kijken. Het saluut dat Bothari met hem uitwisselde, vloeide naadloos over in een oplawaai tegen de kaak van de man, waardoor zijn hoofd naar achteren tegen de muur sloeg. Bothari ving hem op voordat hij op de grond viel. Ze zwaaiden de deur open en sleepten de bewaker naar binnen; Bothari nam zijn plaats in de gang in. Geruisloos sloot Droe de deur.
Cordelia staarde verwilderd om zich heen in het kamertje, op zoek naar automatische monitors. De kamer zou vroeger dienst gedaan kunnen hebben als slaapkamer voor kamerdienaren die dan dicht bij hun Vor-meester waren, of misschien was het een ongewoon grote garderobe; er was zelfs geen raam dat uitkeek op een of andere saaie binnenplaats. De draagbare baarmoederreplicator stond op een tafel met een tafelkleed, precies in het midden van de kamer. De lampjes gloeiden nog steeds geruststellend groen en amberkleurig. Er waren nog geen woeste rode oogjes die waarschuwden voor storingen. Een half gekwelde, half opgeluchte zucht ontstnapte Cordelia toen ze hem zag staan.
Droesjnakovi keek ongelukkig om zich heen in de kamer. ‘Wat is er, Droe?’ fluisterde Cordelia. ‘Te makkelijk,’ mompelde het meisje.
‘We zijn er nog niet. Over een uur mag je “makkelijk” zeggen.’ Ze likte langs haar lippen, verontrust omdat ze merkte dat ze het onderbewust eens was met Droc’s evaluatie. Er was niets aan te doen. Inpakken en wegwezen. Hun enige hoop nu was snelheid, geen geheimhouding meer.
Ze zette het dienblad neer op de tafel, stak haar hand uit naar het draaghandvat van de replicator en verstijfde. Er was iets, iets wat niet klopte… Ze tuurde aandachtiger naar de getallen. De oxygcnatiemonitor werkte niet eens. Hoewel het lampje ervan groen oplichtte, stond het niveau van de voedingsvloeistof op 00,00.