De moed zonk haar in de schoenen. Hoeveel andere vallen waren er gezet? Ze stelde zich voor hoe ze uitzinnig van replicator naar replicator rende, als een radeloos kind in een of ander wreed spel waarin de beloning nooit kwam, zoekend…
‘Een valstrik,’ fluisterde Cordelia. ‘Als je de replicator optilt, gaat het alarm af.’
‘Als wc het demonteren…’
‘Ncc. Dat is de moeite niet. Het aas is vals. Niet de goede replicator. Het is een lege, en er is aan het controlepaneel gerommeld zodat het lijkt alsof hij werkt.’ Cordelia probeerde helder te denken door het gebonk in haar schedel heen. ‘We zullen op onze schreden moeten terugkeren. Weer naar beneden en naar boven. Ik had niet verwacht Vordarian hier tegen het lijf te lopen. Maar ik weet zeker dat hij weet waar Miles is. Een korte ouderwetse ondervraging. Het wordt een wedren met de tijd. Als het alarm afgaat…’
Er dreunden voetstappen door de gang en er werd geschreeuwd. Het tjilpende gezoem van een bedwelmer. Vloekend wierp Bothari zichzelf achterwaarts door de deur naar binnen. ‘Dat was het. Ze hebben ons in de gaten.’
‘Onzin,’ snauwde Cordelia. ‘Met onze dood zouden we hier niets bereiken, behalve de dood van een paar van Vordarians bullebakken. Zinloos.’
‘Bedoelt u dat we het zomaar moeten opgeven?’
‘De glorie van zelfmoord is de luxe van de onverantwoordelijken. We geven het niet op. We wachten op een betere gelegenheid om te winnen. Die we niet zullen krijgen als we geraakt worden door een bedwelmer of een zenuwvernietiger.’ Als dat nu de echte replicator was, op de tafel… Ze was inmiddels uitzinnig genoeg om het leven van deze mensen op te offeren voor dat van haar zoon, moest Cordelia zichzelf berouwvol erkennen, maar nog niet gek genoeg om ze te ruilen voor niets. Zo Barrayaraans was ze nog niet geworden. ‘U geeft uzelf als gijzelaar in handen van Vordarian,’ waarschuwde Bothari.
‘Vordarian heeft me al in gijzeling sinds de dag dat hij Miles heeft meegenomen,’ zei Cordelia bedroefd. ‘Dit verandert niets.’ Na een paar minuten van schreeuwend onderhandelen door de deur was hun overgave geregeld, ondanks de overgevoelige zenuwen van de beveiligingsbeambten. Ze gooiden hun wapens naar buiten. De bewakers controleerden hen voor de zekerheid met een scanner op verdere krachtbronnen, en toen dromden vier van hen het kamertje binnen om hun kersverse gevangenen te fouilleren. Twee anderen wachtten buiten om de deur te bewaken. Cordelia maakte geen plotselinge bewegingen waar ze van zouden kunnen schrikken. Een bewaker fronste verbaasd toen de interessante bobbel in Cordelia’s vest slechts een kinderschoentje bleek te zijn. Hij legde het naast het dienblad op de tafel.
De commandant, een man in de kastanjebruine-met-gouden livrei van Vordarian, sprak in zijn polscom. ‘Ja. Hier is alles onder controle. Vertel het meneer. Nee, hij zei dat we hem wakker moesten maken. Wil jij hem uitleggen waarom je dat niet hebt gedaan? Bedankt.’ De bewakers dreven hen niet de gang op, maar wachtten at. De nog steeds bewusteloze man die een klap van Bothari had gekregen, werd naar buiten gesleept. De bewakers zetten Cordelia met uitgestrekte armen en wijdbeens tegen de muur, naast Bothari en Droesjnakovi. Ze was duizelig van wanhoop. Maar Kareen zou op een gegeven moment naar haar toe komen, zelfs als ze een gevangene was. Ze moest naar haar toe komen. Alles wat ze nodig had was een halve minuut met Kareen, misschien minder.
Eindelijk verscheen de reden van het wachten: Vordarian zelf, in een groene uniformbroek en sloffen en met blote borst, wrong zich door de deuropening. Hij werd gevolgd door prinses Kareen, die een donkerrode fluwelen peignoir om zich heen klemde. Cordelia’s hart ging tweemaal zo snel hameren. Nu?
‘Dus de valstrik heeft gewerkt,’ begon Vordarian zelfvoldaan, maar hij vervolgde met een oprecht geschokt: ‘Huh!’ toen Cordelia zich van de muur wegduwde en zich naar hem toe draaide. Een handgebaar hield een bewaker tegen die haar weer op haar plek wilde duwen. De schok op Vordarians gezicht maakte plaats voor een wolfachtige grijns. ‘Mijn god, en of die heeft gewerkt! Uitstekend!’ Kareen, die vlak achter hem liep, staarde volkomen verbijsterd naar Cordelia.
‘Dat is het nu juist, meneer,’ zei de man in livrei, tamelijk ongelukkig. ‘Die heeft niet gewerkt. We hebben dit gezelschap niet opgemerkt bij de buitenste rand van de residentie en ze hun gang laten gaan, ze waren er plotseling… zonder dat er een alarm is afgegaan. Dat had niet mogen gebeuren. Als ik niet toevallig langs was gekomen voor Roger, hadden we ze misschien helemaal niet ontdekt.’ Vordarian haalde zijn schouders op, te verrukt over het kaliber van zijn prooi om een of andere onbelangrijke berisping uit te delen. ‘Behandel dat mokkel met snel-penta.’ Hij wees naar Droesjnakovi. ‘Dan zul je er wel achter komen hoe het zit. Ze werkte vroeger voor de veiligheidsdienst van de residentie.’
Droesjnakovi keek gekwetst en beschuldigend over haar schouder naar prinses Kareen. Kareen trok onbewust haar peignoir dichter om haar hals, en haar donkere ogen stonden vol evenzeer gekwetste verbazing. ‘Zo,’ zei Vordarian, nog steeds glimlachend naar Cordelia, ‘zit heer Vorkosigan zo slecht in de troepen dat hij zijn vrouw stuurt om hun werk te doen? Dan kunnen we niet meer verliezen.’ Hij glimlachte naar zijn bewakers, die die glimlach beantwoordden.
Vordarian zei tussen zijn opeengeklemde kiezen door: ‘Een buitenwerelds wijf zal nooit de macht op Barrayar krijgen door via intriges het Keizerrijk aan een mutant te geven. Dat garandeer ik.’
‘Is dat nu de officiele lijn? Ik wil geen macht. Ik heb er alleen bezwaar tegen dat idioten macht over mij hebben.’
Achter Vordarian vertrok Kareen haar lippen in een droevige glimlach.
‘Waar is mijn zoon, Vordarian?’ herhaalde Cordelia koppig.
‘Hij is nu keizer Vidal,’ sprak Kareen terwijl haar blik tussen hen heen en weer ging, ‘als hij dat kan blijven.’
‘Dat zal ik,’ beloofde Vordarian. ‘Aral Vorkosigan kan niet meer aanspraak maken op de troon dan ik. En ik zal beschermen waar Vorkosigans kant het heeft laten afweten. Het ware Barrayar beschermen en behouden.’ Hij draaide zijn hoofd enigszins; blijkbaar was deze bewering over zijn schouder aan Kareen gericht.
‘We hebben het niet laten afweten,’ fluisterde Cordelia terwijl ze Kareen in de ogen keek. Nu. Ze pakte het schoentje van de tafel en strekte haar arm uit; Kareens ogen werden groot. Ze sprong naar voren en greep het vast. Cordelia’s hand verkrampte als die van een stervende renner die het stokje doorgeeft in een moordende estafettewedstrijd. Een felle zekerheid vlamde op in haar ziel.
Toen Kareen haar gezicht weer ophief naar Cordelia, was het verwrongen van hoop.