zag voor zich hoe hij waakzaam tegen de muur geleund stond; ze hoopte dat die boosaardige aanwezigheid de dokters niet zo nerveus zou maken dat ze hun broze last zouden laten vallen.
Aral blies zijn adem uit en nam haar in zijn armen. ‘Hebben jullie op Kolonie Beta ook sprookjes over de cadeautjes van de heks?’
‘Alle goede en kwade feeen zijn wel uitgerukt voor hem, he?’ Ze leunde tegen de ruwe stof van zijn geuniformeerde schouder. ‘Ik weet niet of Pjotr Bothari als een zegen of een vloek bedoelde. Maar ik denk dat hij inderdaad het schorem wel op een afstand zal houden. Wat dat schorem ook zal blijken te zijn. Het is een vreemde lijst cadeautjes die we ons jochie hebben gegeven voor zijn geboortedag.’ Ze gingen terug naar het lab, luisterden aandachtig naar de rest van de lezing van de dokter over de speciale behoeften en kwetsbaarheden van Miles, maakten afspraken voor de eerste ronde van behandelingen en pakten hem warm in voor de tocht naar huis. Hij was zo klein; een flintertje vlees, lichter dan een kat, voelde Cordelia toen ze hem eindelijk in haar armen nam, voor het eerst huid tegen huid sinds hij uit haar lichaam was gesneden. Ze raakte even in paniek.
EPILOOG
‘Verdomme, Vaagen,’ siste Cordelia hijgend. ‘Je hebt me nooit verteld dat dat rotjoch hyperactief zou worden.’
Ze stormde de trap af, de keuken door en naar buiten het terras op dat aan een uiteinde van het grillige stenen huis lag. Haar blik streek over het gazon, priemde tussen de bomen door en ging over het lange meer dat schitterde in de zomerzon. Geen beweging. Aral, gekleed in een oude uniformbroek en een overhemd met een verbleekt patroon, kwam om het huis lopen, zag haar en opende zijn handen in een gebaar dat betekende dat hij geen succes had gehad. ‘Hier is hij niet.’
‘Binnen is hij ook niet. Naar beneden of naar boven, denk je? Waar is Elenaatje? Ze zijn vast samen. Ik heb hem verboden om zonder volwassene naar het meer te gaan, maar ik weet het niet…’
‘Ze zullen toch niet naar het meer zijn?’ zei Aral. ‘Ze hebben de hele ochtend gezwommen. Ik was al doodmoe van het kijken ernaar. In het kwartier dat ik het heb geteld, is hij negentien keer op de steiger geklommen en erin gesprongen. Reken maar uit hoe vaak dat in die drie uur is geweest.’
‘Naar boven, dan,’ besloot Cordelia. Ze draaiden zich om en sjokten samen de heuvel op over het grindpad waarlangs inheemse, van de aarde geimporteerde en exotische heesters en bloemen stonden. ‘En dan te bedenken,’ bracht Cordelia puffend uit, ‘dat ik gebeden heb voor de dag dat hij zou kunnen lopen.’
‘Het is vijfjaar opgepotte beweging die er allemaal in een keer uitkomt,’ analyseerde Aral. !In zekere zin is het geruststellend dat al die frustratie niet naar binnen is geslagen en veranderd is in wanhoop.
Daar ben ik een tijdje bang voor geweest.’
‘Ja. Is het je opgevallen dat sinds de laatste operatie de onafgebroken stroom gebabbel is opgedroogd? Eerst was ik blij, maar denk je dat hij nu helemaal stom wordt? Ik wist helemaal niet dat dat koelelement uit elkaar kon. Een stomme ingenieur.’
‘Ik denk dat de, eh, verbale en mechanische talenten uiteindelijk wel in evenwicht zullen komen. Als hij lang genoeg in leven blijft.’
‘Wij volwassenen zijn met zovelen, en hij is in z’n eentje. We zouden hem toch bij moeten kunnen houden. Waarom heb ik het gevoel dat hij in de meerderheid is en ons omsingeld heeft?’ Ze bereikte de top van de heuvel. Pjotrs stallencomplex lag in het ondiepe dal onder hen, een stuk of zes rood geschilderde houten en stenen gebouwen, omheinde weitjes en weilanden beplant met lichtgroene grassoorten van de aarde. Ze zag paarden, maar geen kinderen. Maar Bothari was hun voor; hij kwam juist een gebouw uit en liep een ander binnen. Ze hoorden hem brullen, zijn stem klonk ijl door de afstand: ‘Heer Miles?’
‘O jee, ik hoop dat hij Pjotrs paarden niet lastig valt,’ zei Cordelia. ‘Denk je echt dat die poging tot verzoening zal werken, deze keer? Alleen omdat Miles eindelijk kan lopen?’
‘Hij was beleefd, gisteravond bij het eten,’ zei Aral, voorzichtig hoopvol.
‘Ja, en het hielp ook niet erg dat jij zat te lachen in plaats van hem met bedreigingen aan het eten te krijgen, zoals een echte pappie.’
‘Ik lachte niet.’
‘Je ogen lachten. En dat zag hij. Hij windt je om zijn vinger.’ De warme, organische geur van paarden en hun afvalproducten werd sterker naarmate ze de gebouwen naderden. Bothari verscheen weer, zag hen en wuifde verontschuldigend met zijn hand. ‘Ik heb Elena net gezien. Ik heb haar gezegd dat ze van die hooizolder af moest komen. Ze zei dat heer Miles niet daarboven was, maar hij is wel ergens in de buurt. Het spijt me, mevrouw, maar toen hij het had over naar de dieren gaan kijken, besefte ik niet dat hij onmiddellijk bedoelde. Ik zal hem zo wel vinden.’
‘Ik had gehoopt dat Pjotr een rondleiding zou aanbieden,’ zei Cordelia met een zucht.
‘Ik dacht dat je niet van paarden hield,’ zei Aral. ‘Ik verafschuw ze. Maar ik dacht dat die ouwe dan eens tegen hem zou gaan praten als tegen een menselijk wezen, in plaats van over hem te praten als over een potplant. En Miles was zo opgewonden over die stomme beesten. Maar ik wil hier niet te lang rondhangen. Het is hier zo… Pjotr.’
‘Hm.’
Ze wendde zich tot Bothari. ‘Waarom ga je niet even kijken…’ Maar Bothari staarde langs haar en mompelde iets in ontzetting. Ze draaide zich om.
Een van Pjotrs reusachtige paarden, zonder bit, zadel, halster of enig ander handvat, kwam de stal uit draven. Aan zijn manen klemde zich een donkerharig, klein jongetje vast. Het spitse gezicht van Miles straalde met een mengeling van verrukking en paniek. Cordelia viel bijna flauw.
‘Mijn geimporteerde hengst!’ jammerde Pjotr vol afgrijzen. In een reflex trok Bothari zijn bedwelmer uit zijn holster. Toen stond hij als verstijfd, onzeker over waar hij op moest schieten. Als het paard viel en over zijn kleine berijder zou rollen…
‘Kijk, sergeant!’ riep Miles’ ijle stemmetje geestdriftig. ‘Ik ben groter dan jij!’