eerst duidelijk datje zo op jezelf geconcentreerd was die nacht, dat je geen oog hebt gehad voor haar. Slechte beurt, Ko. Heel slecht. Je moet je diep bij haar verontschuldigen. Ze heeft je haar hele Barrayaraanse zelf geschonken, en jij hebt zo weinig gewaardeerd wat ze deed dat je het zelfs niet hebt opgemerkt.’
Hij keek plotseling op. ‘Geschonken? Als een of andere liefdadigheid?’
‘Meer als een godsgeschenk,’ mompelde Aral, verzonken in een of andere eigen evaluatie.
‘Ik ben geen…’ Kodelka’s gezicht draaide plotseling naar de deur. ‘Bedoelt u dat ik achter haar aan zou moeten rennen?’
‘Kruipen, eigenlijk, als ik jou was,’ adviseerde Aral. ‘Snel kruipen. Onder haar deur door glippen, met je buik omhoog gaan liggen en haar op je laten stampen totdat ze er helemaal mee heeft afgerekend. Dan opnieuw verontschuldigingen aanbieden. Zo kun je je er misschien nog uit redden.’ Arals ogen schitterden nu openlijk van plezier. ‘Hoe zou u dat noemen? Totale overgave?’ vroeg Ko gepikeerd. ‘Nee. Ik zou het: winnen noemen.’ Zijn stem werd een tikje koeler. ‘Ik heb de oorlog tussen mannen en vrouwen zien afglijden tot de heroiek van de verschroeide aarde. Brandstapels van trots. Die kant wil je niet op. Dat verzeker ik je.’
‘U… mevrouw! U lacht me uit! Hou op!’
‘Dan moet jij ophouden jezelf belachelijk te maken,’ zei Cordelia scherp. ‘Haal je hoofd uit je achterste. Denk eens zestig aaneengesloten seconden aan iemand anders behalve jezelf.’
‘Mevrouw. Meneer.’ Hij had zijn kiezen nu in ijzige waardigheid op elkaar geklemd. Hij liep al buigend achteruit naar de deur, stevig op zijn vingers getikt. Maar in de hal ging hij de verkeerde kant op, de tegengestelde richting als waarin Droesjnakovi was gevlucht, en klepperde de zijtrap af.
Aral schudde hulpeloos zijn hoofd terwijl Kodelka’s voetstappen wegstierven. Er ontsnapte hem een proestend geluid. Cordelia stompte hem zacht tegen zijn arm. ‘Hou daarmee op! Voor hen is het niet grappig.’ Ze keken elkaar aan; ze giechelde en trok toen vastbesloten een serieus gezicht. ‘Goeie hemel, ik geloof dat hij een verkrachter wilde zijn. Vreemde ambitie. Heeft hij te veel met Bothari rondgehangen?’
Deze enigszins lugubere grap stemde hen allebei weer ernstig. Aral keek peinzend, ik denk… dat Ko zijn onzekerheden overdreef. Maar zijn berouw was oprecht.’
‘Oprecht, maar een tikkeltje zelfvoldaan. Ik denk dat we zijn onzekerheden misschien lang genoeg hebben gekoesterd. Het zou weleens tijd kunnen zijn om hem een schop onder zijn kont te geven.’ Aral liet vermoeid zijn schouders hangen. ‘Hij is haar iets verschuldigd, dat is zeker. Maar wat moet ik hem opdragen te doen? Het heeft geen waarde als hij het niet uit vrije wil doet.’ Cordelia bromde instemmend.
Pas bij de lunch merkte Cordelia dat er iets ontbrak aan hun kleine wereldje.
‘Waar is de graaf?’ vroeg ze aan Aral, toen ze zagen dat de tafel maar voor twee was gedekt door de huishoudster van Pjotr, in een eetkamer aan de voorkant die uitkeek over het meer. De dag was niet warmer geworden. De mist van de ochtend was opgetrokken maar daarna samengeklonterd tot laag overjagende grijze wolken, en het was winderig en kil. Cordelia had een oud zwart uniformjasje van Aral aangetrokken over haar gebloemde blouse.
ik dacht dat hij naar de stallen was gegaan. Om dat nieuwe paard te trainen dat hij voor dressuur wil gaan gebruiken,’ zei Aral, die ook bezorgd naar de tafel keek. ‘Dat heeft hij tenminste tegen me gezegd.’ De huishoudster, die de soep binnenbracht, zei uit eigen beweging: ‘Nee, meneer. Hij is vroeg vertrokken met de grondmobiel, met twee van zijn mannen.’
‘O. Excuseer me even.’ Aral knikte naar Cordelia, stond op en verliet de eetkamer naar de achterste hal. Een van de opslagkamers aan de achterkant van het huis was verbouwd tot een communicatiecentrum met een dubbel beveiligd companeel en dag en nacht een bewaker van de KeiVei voor de deur. Arals voetstappen echoden door de hal in die richting.
Cordelia nam een hap soep, die als vloeibaar lood door haar slokdarm zakte, legde haar lepel opzij en wachtte. Ze kon Arals stem horen, in het stille huis, en een elektronisch vervormde reactie met de intonatie van een vreemde, maar te gedempt om de woorden te kunnen verstaan. Na wat een kleine eeuwigheid leek, hoewel de soep nog warm was, kwam Aral met een somber gezicht terug.
‘Is hij erheen gegaan?’ vroeg Cordelia. ‘Naar het KeiMil?’
‘Ja. Hij is er geweest en weer vertrokken. Alles is in orde.’ Zijn brede kaak was gespannen.
‘Bedoel je dat het goed is met de baby?’
‘Ja. Hij mocht niet naar binnen, heeft een tijdje staan ruzien en is vertrokken. Verder niets.’ Hij begon met een nors gezicht zijn soep op te lepelen.
De graaf kwam een paar uur later terug. Cordelia hoorde het zachte gesuis van zijn grondmobiel langskomen over de oprijlaan en om de noordzijde van het huis gaan, stoppen, een kap opengaan en sluiten, en de mobiel verder glijden naar de garages, die aan de andere kant van de heuveltop bij de stallen lagen. Ze zat met Aral in de voorkamer met de nieuwe grote ramen. Hij was verdiept geweest in een of ander regeringsrapport op zijn handviewer, maar bij het geluid van de sluitende kap zette hij die op ‘pauze’ en wachtte samen met haar af; ze hoorden harde voetstappen snel om het huis lopen en de treden naar de voordeur beklimmen. Arals mond stond strak vanwege de onaangenaamheden die hij verwachtte, en zijn ogen grimmig. Cordelia drukte zich tegen de rugleuning van haar stoel en wapende zich. Graaf Pjotr zwaaide de deur naar hun kamer open en plantte zijn voeten stevig op de grond. Hij was formeel gekleed in zijn oude uniform met zijn generaalsinsignes. ‘Daar zijn jullie.’ De man in livrei die achter hem aan liep, wierp een ongemakkelijke blik op Aral en Cordelia en sloop toen weg zonder dat hem verteld was in te rukken. Graaf Pjotr merkte niet eens dat hij wegging.
Pjotr wendde zich eerst tot Aral. ‘Jij. Jij durft me in het openbaar te schande te maken. In de val te lokken.’
‘U hebt uzelf te schande gemaakt, vrees ik, meneer. Als u die weg niet was gegaan, was u. niet in die val gelopen.’
Pjotr liet dit met strakke kaak tot zich doordringen; de lijnen in zijn gezicht waren diep. Woede; gene die streed met overtuiging van zijn eigen gelijk. Gegeneerd zoals alleen iemand kan zijn die ongelijk heeft.
De overtuiging van het eigen gelijk kreeg de overhand. ‘Dit is mijn taak niet,’ snauwde Pjotr. ‘Het is vrouwenwerk om onze genen te behoeden.’
‘Was vrouwenwerk, in de tijd van de Afzondering,’ zei Aral op vlakke toon. ‘Toen het enige antwoord op mutatie kindermoord was. Nu zijn er andere antwoorden.’
‘Wat moeten vrouwen een raar gevoel hebben gehad over hun zwangerschappen, als ze niet wisten of die zouden eindigen in leven of dood,’ zei Cordelia peinzend. Een slokje uit die beker, meer hoefde ze een leven lang niet te hebben, maar de Barrayaraanse vrouwen hadden hem keer op keer tot op de bodem leeggedronken… Het was geen wonder dat de cultuur van hun afstammelingen chaotisch was, maar wel dat die niet volledig krankzinnig was.
‘Je laat ons allemaal in de steek als je er niet in slaagt haar onder controle te houden,’ zei Pjotr. ‘Hoe denk je een planeet te kunnen leiden als je je eigen huishouden niet eens aankunt?’
Een van Arals mondhoeken krulde enigszins op. ‘Ze is inderdaad moeilijk onder controle te houden. Ze is me tweemaal ontsnapt. Haar vrijwillige terugkeer verbaast me nog steeds.’
‘Word je bewust van je plichten! Jegens mij als je graaf, zo niet als je vader. Je hebt trouw aan me gezworen. Kies je ervoor deze buitenwereldse vrouw te gehoorzamen boven mij?’
‘Ja.’ Aral keek hem recht aan. Hij dempte zijn stem tot een fluistering. ‘Dat is de juiste volgorde der dingen.’ Pjotr kromp ineen. Aral vervolgde op droge toon: ‘Proberen het onderwerp te veranderen van kindermoord naar gehoorzaamheid zal u niet helpen, meneer. U hebt me zelf geleerd hoe je iemand met misleidende retoriek op het verkeerde been kunt zetten.’
‘Vroeger had je onthoofd kunnen worden voor een kleinere brutaliteit.’
‘Ja, de huidige situatie is een beetje eigenaardig. Als erfgenaam van een graaf ben ik uw ondergeschikte, maar als uw regent ben ik uw meerdere. Een patstelling. Vroeger hadden we die kunnen doorbreken met een leuk oorlogje.’ Hij grijnsde terug, of ontblootte in elk geval zijn tanden. Cordelia’s gedachten tolden rond: Slechts een dag: de Onweerstaanbare Kracht ontmoet het Onverplaatsbare Object. Kaartjes vijf mark.
De deur naar de hal zwaaide open en luitenant Kodelka tuurde nerveus naar binnen. ‘Meneer? Het spijt me dat ik u stoor. Ik heb een probleem met het companeel. Hij doet het weer niet.’
‘Wat voor probleem, luitenant?’vroeg Vorkosigan, die met moeite zijn aandacht verlegde. ‘Valt hij af en toe weg?’